Ik had nog nooit eerder in de gevangenis gezeten, dus eruit lopen als een vrij man was een nieuwe gewaarwording voor me.
Het was lente, de perken en rotondes stonden in een prachtige bloei. Gele en witte narcissen. Tulpen. Een meeuw schrok op toen ik de brug overstak naar het treinstation; hij schoot als wraak een witte schijtbom die net langs mijn hoofd schoot en voor mijn rechtervoet landde. Ik keek lachend omhoog naar hem. “Je had me bijna he”.
Ik was vrij en niks kon mijn humeur breken.
Het was me al opgevallen dat de straten vrij leeg waren voor zo’n mooie dag. Toen ik wegging was zulk stralend weer een reden voor mensen om buiten te zijn. Witte mensen bakten zich dan bruin in parken.
Maar het was leeg. Overal. Bij het station was er niemand bij de servicebalie; die was open, met een groot dik glas dat de werknemers afschermde van de klanten, maar daar was er niemand achter.
Bij de ticketautomaat hing er zo’n drukapparaat waar je handsanitizer uit kon persen. Zoals je zeep in openbare toiletten kon krijgen om je handen te wassen. Er stond een bordje bij “verplicht handen reinigen”. Het scherm van het ticket apparaat ging alleen werken als er sanitizer gespoten had. Ik lachtte want ik ging vroeger zelden naar een openbaar toilet en kreeg de kriebels van mensen die ik zag vertrekken zonder hun handen te wassen; en nu waren sanitizers verplicht op het treinstation.
Wat is hier allemaal gebeurd? In de gevangenis sijpelde het nieuws van buiten wel eens naar binnen, maar dit had ik niet meegekregen.
De trein was op tijd. Natuurlijk. Dit is Nederland; stiptheid verandert niet.
De coupe’s waren wel helemaal anders. Er was nog steeds 1e en 2e klas, maar alle bankjes waren nu in luchtdichte glazen kasten. De meesten waren dubbel, sommigen enkel. Alles was niet-roken. Was me dus ook niet gezegd. Erg vond ik het niet, want ik kan me de keren nog herinneren dat mensen niet naast me kwamen zitten alsof ik een besmettelijke ziekte had.
Ook niet wanneer ik van of naar het werk reisde en een strak pak aanhad. Ik was voor hen altijd een zwarte man en dat was gevaarlijk.
Mijn coupe was ook leeg. Ik koos een dubbele glazen cabine.
Er zou geen menselijke conducteur komen; de cabin ging alleen open nadat ik mijn kaartje had gescand. Binnen hing er ook een handsanitizer apparaatje.
Ik had tot dan nog niemand gezien. Geen zelfingenomen snelle gasten die te luid aan de telefoon fake business deals aan het sluiten waren. Geen mannen die met 12u ‘s middag-alcoholadem gesprekken met je proberen te voeren over hoe het kan dat Suriname Bouterse nog toestaat te regeren. Geen boze moeders die naar hun jengelende kinderen gillen, jaloers op die man die om 12u al alcohol had mogen drinken. Geen oude vrouwtjes wier ogen met je kruis aan het flirten waren. Geen overhippe milennials met hun voeten op de bank.
Wat een rust. Ik had na een jaar cel, van het langsvliegende landschap willen genieten, maar viel na een paar minuten in de diepe slaap die alleen mensen kennen die volledige vrijheid hebben.
Ik schrok weer wakker toen de trein tot stilstand kwam op Amsterdam Centraal. De deur van mijn cabine sprong open en toen drong het tot me door dat ik erin opgesloten had gezeten. De deur gaat dicht op je plek van vertrek en gaat weer open wanneer je aankomt waar je kaartje zegt dat je naartoe reist. Oeff. Dat voelt vreemd. Maar ach, ik had net een jaar achter slot en grendel doorgebracht, zonder autonomie. Daar is een uurtje in een treincabine niks bij.
Bij Amsterdam Centraal zag ik pas weer mensen.
Veel met gezichtsmaskers op en weinig onderling contact. Hier en daar een koppeltje dat bij elkaar hoorde, maar het was er maar gehaast en paranoïde. Niemand die elkaar aansprak. Iedereen hield afstand. Geen oogcontact. Iedereen leek eerder bang van elkaar. Die gezellige drukte van Centraal was weg. Zelfs de leuke publieke piano was wreed de mond gesnoerd.
Ik wist welke tram ik naar mijn huis moest hebben, maar pakte toch de metro 51 naar Zuid. Voordat ik naar huis ging wilde ik iets anders gedaan hebben.
Ik had uit mijn dagvaarding een jaar geleden het adres van Piotr opgeslagen en hij was de eerste persoon die ik wilde zien.
Ik hoorde geschuifel achter de voordeur en wist even niet wat ik moest zeggen toen een vrouw opendeed. Zijn moeder denk ik. Ik had hèm verwacht en deed impulsief een stap naar achteren. Social distancing toch?
Maar ze herkende me van de rechtszaal. En ze glimlachte. Er was geen vijandigheid in haar blik. Het verbaasde me; ik wilde weglopen, maar ze legde haar hand op mijn arm. Wow. Dat doen we toch niet meer?
Ze trok me naar zich toe en gaf me een omhelzing. Ik schrok en begon acuut te huilen. Ze trok me zachtjes mee het huis in. In de woonkamer zag ik een foto van hem naast de televisie. Een uitgebrande kaars ernaast. Daar werd ik stil van.
Ik keek haar vragend aan. “Piotr?”. Ze gaf me een meewarige glimlach en schudde haar hoofd. Ik ging er weer van huilen. “Niet doen. Hij overleed een maand nadat jij opgesloten was en hij had er alleen maar spijt van dat jij daar zat door zijn toedoen. Dat hij ziek werd was daardoor ook zijn eigen schuld.”
Ik dacht terug aan die bewuste dag een jaar geleden.
De regering had eindelijk maatregelen getroffen; een week geleden hadden ze de lock-down aangekondigd. En voor mij was het de eerste keer in vijf dagen dat ik weer de deur uitging. Een rondje Hilversum, Naarden, Amsterdam.
Halverwege moest Jay plassen, dus ik stopte bij een benzinepomp waar ik voor het eerst weer andere mensen behalve mijn gezin life zou zien. “Tuurlijk mag hij even naar het toilet,” zei Pim die vriendelijke gast achter de balie die maar net 17 leek. Hij schoof met zijn handschoen hand de sleutel door het gleufje naar me toe. “Daarachter.”
Piotr stond in de rij voor de kassa toen we er weer uitkwamen. Normale vent verder, blauwe jeans met modieuze gympen onder; een poloshirt met daarover een jeans vest met bontkraag. Kort blond haar dat zijn hoofd op een venijnige borstel liet lijken. Zijn ogen priemden zenuwachtig boos achter een rond brilletje vandaan.
Hij stond anderhalve meter achter de persoon voor hem. Ik zag hem schrikken van ons.
Jay, voor wie het ook de eerste keer buiten was, werd gek van de rekken vol snoep en rende van de ene kant naar de andere. “Mag ik die? Nee deze! Nee liever deze.” Dat doen zesjarigen die al vijf dagen hun energie niet kwijt kunnen. Piotr bleef schrikken als het kind langs hem heen sjeesde. Ik zag het gebeuren, maar voor mij waren de regels in deze nieuwe wereld nog theorie; ik had ze nog nooit in praktijk uitgevoerd. Dit was nieuw voor me.
Piotr werd er kwaad om. De derde keer dat Jay weer langs hen ging trapte hij van zich af en raakte Jay vol tegen zijn been. “Get the fuck away from me little nigger! I’m trying to keep a safe distance here. I don’t wanna catch Corona.” Toen Jay viel ging zijn been weer de lucht en hij raakte mijn lief zesjarig kind weer, nu met de punt van zijn schoen tegen zijn arm. Hij herhaalde “get the fuck away. One and a half meters!”
Ik herkende dat Poolse accent, maar dat boeide me niet. Ik gaf hem die anderhalve meter ook niet. Als een grote zwarte duivel uit een doos vloog ik op hem af. Ik plantte mijn rechterschouder in zijn maag en hij kwam tegen de snoeprekken aan. Hij wilde weer opstaan, maar ik was niet klaar. “You kicked my child! What the fuck is wrong with you?” Eén vraag, vijf woorden, vijf trappen tegen zijn rug die de lucht uit zijn longen duwde. Ik hoorde de crack daarbinnen, maar het registreerde niet. Toen hij neerging ging squatte ik boven hem en bewerkte hem nog tweemaal met mijn rechtervuist. Toen werd ik van hem afgerukt.
Het zou blijken later dat ik zijn ruggengraat had kapot geschopt. Dat begreep ik toen hij de rechtszaal werd ingeduwd in een rolstoel, door zijn moeder. Hij zou nooit meer lopen.
Ik kreeg er een jaar gevangenisstraf voor; openlijke geweldpleging lichamelijk letsel ten gevolge hebbende, en poging tot doodslag.
Ik had me ervoor willen verontschuldigen nu. Hij had mijn zoon geslagen, maar ik had hem zijn mobiliteit ontnomen. Ik had me moeten beheersen.
Zijn moeder schudde haar hoofd.
“Mijn zoon was een racist. En dat heeft mij altijd heel veel pijn gedaan. Ik heb hem vaak verzocht om zijn gedrag te beteren; ik heb hem gewaarschuwd en pas toen hij in de rolstoel terechtkwam drong het tot hem door. Dat hij zich moest beteren. Weet je … hij had zich aan jou willen verontschuldigen, want hij had ook van alles van jou afgepakt …”
Haar adem verstokte. “Maar een week of wat na de rechtszaak werd hij positief getest op Corona. Men zegt dat de deurwaarder die hem de bijbel gaf waarop hij moest zweren dat hij de waarheid ging vertellen, positief was. Een week later was hij dood. Omdat hij een bijbel aanraakte. Kan je je dat voorstellen?” Ze glimlacht triest.
Ik kon me herinneren dat ik die bijbel geweigerd had. “Ik doe niet mee aan die rotzooi.” Sjeeses!
“Hij had er zoveel spijt van. Kan jij hem alsjeblieft vergeven? Alleen dan kan hij absolutie verkrijgen in het hiernamaals.” Het stroomde er bij haar nu echt uit.
Ik stond op, wilde haar een knuffel geven om haar te troosten.
En toen werd ik wakker.
Vreemde droom yo!
Comments are closed