IK HEB in mijn carierre als journalist tientallen bladen uitgegeven; met dat bijltje hakken is voor mij wat Michael Jordan doet met basketbal. Maar toch zijn er iedere keer weer van die onverwachtse kleine elementjes die het einde van het traject tot een nagelbijter maken. Ik heb afgelopen vrijdag het magazine voor Black Achievement Month 2019 afgerond en ja hoor, die nagelbijter zou niet ontbreken.
Dus.
Toen ik opgroeide in dat dorpje op de rand van het binnenland, hadden mijn broers een mati. Hij was groot, dus ik noem hem nu maar Smallie. Hij is een jaar of acht ouder dan ik.
Ik groeide op, kwam te werken bij een krant in Paramaribo en had hem in geen jaren gezien toen hij me ineens belde op kantoor. Het was rond 1994, jaren van schaarste in het land, veel producten kon je alleen op rantsoen kopen en mensen moesten toveren om brood op tafel te brengen.
Hij vertelde dat hij en zijn vrouw een hustle hadden en vroeg of ik kon helpen zodat hij een voorkeursbehandeling kon krijgen bij de aanschaf van een belangrijk ingredient. Ik pleegde een telefoontje (zo gaat dat soms) en jawel hoor, het lukte.
Verloor hem daarna jarenlang weer uit het oog. Ik vertrok uit Suriname en gaf mijn journalistieke carierre een Caribische swing.
Op een ochtend toen ik op kantoor kwam zei July, de oude gerimpelde receptioniste me dat een “Srananman” me was komen zoeken. Het was Smallie. Hij woonde nu ook in op het eiland, of ik hem aan een baan kon helpen. Ik pleegde een telefoontje (zo gaat dat soms) en ja hoor, het lukte.
Ik zag hem toen wel vaker, en iedere keer was het hartelijk. En toen verhuisde ik uit het Caribisch Gebied naar Nederland.
Nou.
Vorige week meldt de drukker me dat hij het blad dat ik aan het maken ben, dinsdag kan afleveren op het kantoor van het NiNsee, bij het Nationaal Archief. Ik vraag of het eerder kan,
maar hij is vasthoudend. Zeker geen donderdag, ook geen vrijdag, maandag misschien, dinsdag zeker. Ik berust me erin. ’t Is soms niet anders.
Alles wordt in stelling gebracht en we kijken uit naar dinsdag.
En dan, op vrijdagmorgen, als ik op weg ben naar een vergadering belt de drukker om 8.00uur. “Marvin, je gelooft het nooit. De koerier staat voor het Nationaal Archief om de bladen te leveren, maar er is niemand aanwezig.”
Ik wil kwaad worden, maar wat zou dat helpen? Ik zeg hem dat ik hem terugbel en begin me af te vragen hoe ik kan regelen dat iemand met spoed daarnaartoe gaat … rinkelt mijn telefoon weer.
De receptioniste van het ROC van Amsterdam, waar ik werk. “Hallo Marvin. Ik heb het Nationaal Archief aan de lijn en er staat daar iemand met bladen voor jou.”. HUHHHH vraag ik, maar ze heeft de telefoon al doorgeschakeld.
“Meneer Hokstam. Dit is de beveiliging van het Nationaal Archief. Er is hier een pallet met bladen afgeleverd en we wisten niet wat ermee te doen, maar een collega van mij die toevallig vandaag komt invallen ging er doorheen bladeren en die zag uw naam. En hij wist dat u bij het ROC van Amsterdam werkt. Vandaar dat we naar uw kantoor bellen.”
Wow denk ik. Ik kan het zelf bijna niet meer volgen en vraag met hakkelende stem helemaal verbouwereerd: “wie is uw collega dan?”, denkende dat het één van de bewakers is die ik ken van school. Hij zegt “wacht u even, u krijgt hem.”
En Smallie komt aan de lijn. “Marvin fawaka!”
Ik heb hem alweer in geen jaren gezien.
Heb jij het kunnen volgen?
Comments are closed