Daar liep ik dan, met mond vol tanden, terwijl die oude meneer een deel van mijn zware boodschappen voor me sjouwde. “Wat 50 cent niet waard is!”, zei ik, terwijl ik hem met rollende ogen aankeek.
Ik kende hem niet; nog steeds niet eigenlijk. Zou hem vandaag zo voorbijlopen, ook al zal ik hem niet gauw vergeten.
Het was twee weken geleden.
Ik moest bijna 100 euro aan boodschappen halen bij de LIDL, maar natuurlijk had ik die 50 cent voor de boodschappenkar niet meegenomen.
Met twee zware tassen vol sjokte ik terug naar de auto, maar ik kwam geen 3 meter vooruit voordat ik moest stoppen. De hendels van de tassen sneden diep in mijn vingers, net dikke botte messen.
Ik deed er 5 minuten over om bij de uitgang te geraken. Ik schold mezelf binnensmonds uit dat ik die 50 cent niet op zak had. Dat ik niet bij de kassa van de Appie om een plastic muntje gevraagd had.
En dat ik te trots was om mensen die ongeïnteresseerd langs me heen sjeesden met hun halfvolle karren, te vragen of ik mijn boodschappen erbij mocht doen.
Ik heb geen goede ervaringen met die trots laten varen; de twee laatste keren dat ik een onbekende persoon om hulp vroeg in dit land, kreeg ik nul op mijn rekest.
Soldier on, zei ik aan mezelf. Ik kon mijn auto zien staan op zo’n 30 meter afstand, maar het hadden even goed een paar kilometers kunnen zijn. Ik tilde de tassen moedig weer op, deed 5 stappen en toen moest ik ze weer neerzetten.
Ik rustte uit, pakte ze weer op, deed een stap en toen zei en vrouwenstem achter me. “Wil je de boodschappen bij ons in de kar zetten?”
Daar stonden ze. Beiden een jaar of 65, gepensioneerde leraartypes, samen gezellig naar het winkelcentrum om twee dingen te halen. Hun winkelkar was bijna leeg!
“We zagen je sjouwen.”
“Ja, ik had geen muntje meegenomen voor de kar,” zei ik. “Wat lief van jullie.”
“Ach nee,” zei zij menselijk. “Dan helpen we je toch even.”
Hij zei niks, maar greep resoluut een tas uit mijn hand en plaatste het in de kar. Ik bleef de andere sjouwen want ik wilde hun twee boodschappen niet squashen.
Ik dacht we duwen de kar naar de auto, maar toen bedacht zij opeens dat ze nog niet wegwilde.
“Ik ga nog even in die winkel verderop,” zei ze aan hem. “Kom maar daarnaartoe wanneer je die meneer geholpen hebt.” Ze wierp me nog een vriendelijke glimlach toe.
“Ok,” zei hij en keerde zich naar mij. “Waar is je auto?”
Hij tilde mijn tas weer uit de kar en samen liepen we de laatste 20 meter ernaartoe, beiden met een enorme zware tas.
Zonder woorden. Hij omdat hij kennelijk niet zo’n prater is, ik, omdat ik echt niet wist wat ik moest zeggen na al die ervaringen met mensen op plekken waar ze Timberlands dragen met joggingbroeken.
“Dankuwel. Wat die 50 cent soms niet waard is!,” ze ik dus toen maar, met rollende ogen.
“Ach, kleine moeite,” reageerde hij stuurs terwijl hij de tas in mijn achterbak plaatste. Ik gaf hem nog een hand en mijn beste warme dankblik.
En toen was hij weg. Zoals ik het ook zou hebben gedaan.
Gewoon helpen, zonder verwachtingen.
Net een mens.
Comments are closed