Boyo van vroeger was lekkerder dan boyo van nu. Vrouwen van m’n moeders tijd hadden er zonder dat ze het wilden speciale ingredienten in.
Als één van de jongste kinderen was het altijd mijn taak om cassave en cocos te raspen. Want wie had geld voor een blender? En niemand was nog zo modern dat je alles voorgeraspt in de winkel kon kopen. Wij hadden geen Appie.
Oh je weet je niet wat een rasp is? (Daarom lust ik jouw boyo niet)
Een rasp was zo’n moordtuig gemaakt van een paar houten latjes waartussen een plaat ijzer vol gaatjes met scherp venijnige uitsteeksels. Daar moest je eerst de cassave en dan cocos op-en-neer overheen schuren zodat er een brij over bleef.
Sloopte je vingers!
Dus zat ik daar urenlang de huid van mijn kootjes en vingertoppen eraf te schrapen.
Kijk maar naar de littekens!
Wanneer een druppel bloed in die witte brij viel, kon ik het er niet uit scheppen. Ging te snel.
Mijn moeder maakte er een spel van. Tijdens het raspen moest ik van haar altijd een deuntje fluiten. Drong pas later tot me door dat zij doorhad dat ik meer zat te eten van dat cocosvlees dan dat ik raspte. “Je kan niet eten terwijl je fluit.”
Zo hadden we aan het eind een heerlijke grote bouncy boyo.
Ik denk dat je er een hint van bloed in kon proeven en wellicht soms ineens een vingernagel in je mond. Dat gaf het die speciale twist toch. Dat doen jullie tegenwoordig niet na.
Nu lust ik boyo!
Comments are closed