Als kleine jongen moest ik een paar keer per week wel twee tot drie kilometer lopen van huis naar mijn vader zijn werkplek, om hem zijn avondeten te brengen. M’n moeder pakte het in een Tupperware bakje, knoopte een kraakschone doek eromheen en dat ging dan in een tas. Daarmee liep ik door de hete sabana middagzon naar de brandweerkazerne.
Hij zat dan daar, een van de weinige plekken waar hij relaxt was, omringd door zijn vrienden. Slungelig, met die baard die ik van hem geërfd heb, die nooit vol groeide. Trotse zwarte mannen. Een jaar of 30/ 35 zullen ze toen geweest zijn, knap en shining in hun kaki brandweer uniforms.
Meneer G. die bijna als een soort oom was, leek op Nat King Cole met zijn schuine kuif. Major Colvin van The Wire doet me denken aan Meneer MacL. die iets verderop van ons woonde. Meneer A. met zijn droevige diepe ogen. Kaarsrechte meneer L. die je door een ringetje kon halen en die iedereen die niet door een ringetje te halen was daarop aansprak. Die ene timmerman die zo klein en dun was dat hij letturlijk! in dat ringetje paste; en hij had de grootste praatjes! Meneer O. die zo rustig was dat je vergat dat hij er was, maar hij was er! Net filmsterren waren het. Zo cool! Ik ben er zeker van dat ze menig jong hart sneller deden kloppen.
Het maakte mij trots om hen te zien. En zij hadden altijd een vaderlijke, opvoedende blik voor die kleine van Hokstam die te diep nadacht. Ik heb me vaak verzet tegen huishoudelijke taken van mijn moeder, maar eten naar mijn vader brengen vond ik nooit erg. Daar bij die brandweerkazerne kon ik greatness aanschouwen.
Vanmorgen moest ik aan deze mannen denken; over de gesprekken die ze misschien voerden toen ze zo jong waren, net geslaagd van de opleiding tot brandweerman of whatever ze daar voor werk deden, en in de bloei van hun leven.
Kleinkinderen van mensen die nog als slaaf geboren waren, draaiden zij op veel hogere toeren met die vrijheid waarin zij wel geboren waren, maar die hun grootouders niet volledig gekend hadden.
Ze zullen ook aan elkaar gezegd hebben “over 60 of 80 jaar zijn we er geen van allen meer”. En omdat ik hen kende weet ik dat ze zich inzetten om een betere wereld achter de laten dan die ene die ze waren komen aantreffen. Bewust of onbewust.
Hun ouders hadden het beter gehad dan hun grootouders, zij zouden het beter hebben dan hun ouders en hun kinderen zouden het beter hebben dan hen.
Ze zijn er geen van allen meer; de laatste van die groep overleed nog geen twee maanden geleden.
Het is waarom ik me inzet om deze wereld beter achter te laten voor diegenen van wie ik hem nu in bruikleen heb.
Wanneer ik schrijf over wat fout zit
Wanneer ik schrijf over de pogingen tot marginalisatie die ik meemaak
Wanneer ik vraag om beter
Dan doe ik dat niet voor mezelf.
Het is net een cyclische estafetteloop.
Als ik die stok laat vallen, was alles wat zij al deden voor niks.
Loop je mee of stap je uit je weg?
Van greatness?
Comments are closed