Ik kreeg een cold stare van mijn stagiaire. Haar ogen bewogen niet. Zelfs de pupillen waren frostry. Haar gezicht was gladgestreken. Secondes die wel een eeuwigheid lijken. Die het dan lieten lijken alsof de wereld even ophield met bestaan; alsof alles even draaide om haar en ik. En die cold stare. Hij was niet onbeleefd, maar hij kan wel een boodschap geven van “I am not amused …“ En dat hield ze een paar secondes vol en toen glimlachte ze weer, want we waren gewoon even aan het dollen.
Ik moest erom lachen.
En toen vertelde ik haar over de eerste keer dat ik me kan herinneren dat ik die cold stare kreeg. Dit verhaal had ik nog nooit aan iemand verteld, want het is er één waarvoor ik me eigenlijk schaam. Het gebeurde ook meer dan 40 jaar geleden, toen was jij nog lang niet geboren. Je ouders waren nog kinderen, vertelde ik haar.
Ik was toen 6 of 7 jaar oud, woonde met m’n ouders in dat kleine dorp in Suriname, op de rand van het oerwoud.
Ik was het buitenbeentje. Een beetje te “intelligent” voor mijn leeftijd, maar zo wereldvreemd als de pest. Mijn grote broers hadden het beter voor elkaar; naar hun werd opgekeken.
Niemand fuckte met hen, maar ik was goofy af, hetgeen ook tot de nodige uitdagingen leidde. Zoals toen ik Herman moest aftuigen omdat hij dacht dat hij me kon punken. Hij is niet meer tussen ons, kan zich niet verdedigen, dus de rest van dat verhaal hou ik maar voor mezelf.
Maar ik dwaal af.
Het was rond deze tijd van het jaar. Sinterklaas was in zijn bontjas en al bij ons op school geweest in de hete sabana, met zijn zwarte Pieten. Als zesjarige kinderen waren we natuurlijk blij met de snoepjes en zwaar onder de indruk van de angstaanjagende pieten. Een van hen had Herman trouwens in de zak gedaan; het was echt een kwajongen, daarom moest ik hem up-fucken.
En na al dat stomme indrukwekkende gedoe gingen ze weer weg. ’s Middags, na school, ging ik spelen met mijn toenmalige vriendjes en natuurlijk werd het een reenactment van wat we op school hadden meegemaakt.
Suriname was toen nog een kolonie, het schoolsysteem was zo in elkaar gezet dat je eerst over sneeuw en mussen leerde voordat je over grietjebie en kankantrie leerde. Wisten we toen als zesjarigen veel dat zwarte piet een racistisch karikatuur was.
Dus we schuurden houtskool op een ruwe steen tot fijn zwart stof dat we over onze gezichten wreven totdat we net zo zwart waren als die pieten die Herman het ettertje in een zak gedaan hadden. En we gingen joelend door het dorp heen.
Wereldvreemd en Goofy as fuck, weet je nog?
En niet veel mensen waren amused … behalve dan de mensen die het niet als een probleem zagen. De rest keek ons hoofdschuddend na.
Toen kwam ik op de hangplek waar mijn grote broers en hun vrienden stonden.
En ik kreeg een cold stare. Liep ertegenaan als tegen die muur van ijs in GOT. Hun ogen bewogen niet. Zelfs de pupillen waren frosty. Hun gezichten waren gladgestreken. Minuten lang die wel een eeuwigheid lijken. Die het dan lieten lijken alsof de wereld even ophield met bestaan; alsof alles even draaide om hun en ik. En die cold stare. Hij was onbeleefd, met een boodschap van “We are not amused … Ga je fuckin gezicht meteen wassen. En ga naar bed voordat we thuis aankomen want we gaan je up-fucken “ En dat hielden ze vol totdat ik weer opgerot was.
Ik heb het nooit meer in mijn hoofd gehaald om zwarte piet te spelen. Ik begreep die blik toen niet, maar iets erin maakte dat ik me schaamde. En meteen een graadje minder Goofy was.
Schaam me er nog steeds voor en ik heb dit verhaal daarom nooit eerder verteld en eigenlijk altijd geprobeerd te vergeten.
Maar die blik vergeet ik nooit … het is die blik waar sommige mensen van leren en die andere mensen met kleine piemultje syndroom in opstand brengt en hen het gevoel geeft dat ze hun vermeende superioriteit moeten laten gelden. Die hen ertoe drijft om de mensen met die blik met vuurwerk te bekogelen en hun auto’s te beschadigen. Ook wanneer ze gewoon eruit kunnen accepteren dat ze fout zaten; dat ze goofy en dom als fuck zijn en dat er andere mensen zijn die beter weten. Dat er niks mis is met voortschrijdend inzicht.
Het is die blik van mijn moeder. Van mijn broers. Ik had een Ghanese collega die hem op hele jonge leeftijd tot wetenschap had verheven. Mijn vader had er een vermaarde tyuri bij. Ik heb hem een beetje, maar bij mij is het meer de frons op mijn voorhoofd die mijn ogen streng maakt -ook wanneer ik lach- die het hem doet.
Mijn stagiaire heeft hem. Maar wanneer ze hem opzet heb ik de behoefte om mijn vermeende superioriteit te laten gelden niet. Mijn piemultje is niet zo klein.
Comments are closed